ATHENE Webtijdschrift voor directe democratie > ARCHIEF > Het parlementaire stelsel
  maart 2006 [8]


IN DEBAT MET DE FILOSOFEN VAN DE REPRESENTATIE

 

door Ronald de Vries

 

 

Sinds Aristoteles is democratie als direct bestuur door het volk, zoals die in het klassieke Athene werd gepraktiseerd door de politieke filosofen tot vandaag de dag gediskwalificeerd. De term democratie werd tot diep in de 18e eeuw voor ochlocratie (regering door het gepeupel) of anarchie versleten. De voorstanders van een vertegenwoordigend stelsel, spraken dan ook van een republiek. J. McClelland heeft ironisch opgemerkt dat “bijna gezegd kan worden dat de politieke theorie uitgevonden werd om te laten zien dat democratie, het zelfbestuur van mensen, wel in bestuur door het gepeupel moet uitlopen.” [The Crowd and the Mob: From Plato to Canetti, ] We gaan het debat aan met een aantal belangrijke klassieke en moderne ideologen van het vertegenwoordigend stelsel en kijken of hun argumenten de toets der kritiek kunnen doorstaan:


Zwart: commentaren op de uitspraken van de politiek filosofen

 

Paars: mijn commentaar op die commentaren

Uitspraken van de politiek filosofen
Mijn commentaren op de uitspraken van de politiek filosofen
 

Emmanuel Joseph Sieyès

(1748-1836)

 

“Het algemeen belang, de verbetering van de toestand van de maatschappij zelf, vraagt om het regeren te maken tot een speciaal beroep. Afgevaardigden waren juist gekozen, omdat zij dankzij hun opleiding, verlichte inzichten en vrije tijd beter het algemeen belang konden kennen dan de grote massa die door arbeid in beslag genomen werd.” [Emmanuel Joseph Sieyès, Political Writings, 2003, p. ]

De opvatting van Sieyès, dat beroepspolitici het meest geschikt zijn om het algemeen belang te behartigen, wordt al voor het eerst ‘weerlegd’ door de Griekse filosoof Protagoras, die beweert dat politieke deskundigheid aan alle mensen gegeven is [Plato, Protagoras] 

Het argument van de vrije tijd (dat ook door Robespierre tegen de sansculotten werd gebruikt) snijdt opzichzelf hout, maar zou moeten leiden tot vermindering van de werkuren en –druk van de arbeidersbevolking, opdat zij ook een actief burgerschap kunnen realiseren.


Roel in ’t Veld (1942-) 

vat een machtig eerste argument ten gunste van representatie: de veronderstelde wijsheid van de vertegenwoordiger. Op deze manier zal the public voice as pronounced by the representatives weldadiger voor de samenleving zijn dan de stem van de vertegenwoordigden. [Verlevendiging van de democratie, in het bijzonder dooHet [hiernaast] gegeven citaat uit Madison’s ‘Federalist Paper 10’ ber het afschaffen van algemene representatie’] 

In ’t Veld verantwoordt niet waarom dit argument zo machtig is en vertaalt consonant met weldadiger waarmee hij suggereert dat Madison de kwaliteit van de besluitvorming door vertegenwoordigers groter acht dan van de vertegenwoordigden

James Madison

(1751-1830)


Bestuur door een beperkt aantal afgevaardigden heeft enerzijds als effect dat opvattingen over de publieke zaak via een filter [medium] van een gekozen lichaam van burgers uitgezuiverd en kwalitatief verbeterd [enlarged] worden; hun wijsheid kan de ware belangen van het land het best bepalen en hun patriottisme en waarheidsliefde maken het hoogst onwaarschijnlijk dat deze belangen opgeofferd worden aan tijdelijke of partijdige overwegingen.

In zo’n systeem kan het goed gebeuren dat de publieke opinie, vertolkt door de afgevaardigden van het volk, meer in harmonie [consonant] is met het algemeen belang dan wanneer die door het volk zelf, in vergadering bijeengeroepen, wordt vertolkt.

Anderzijds kan dit effect teniet gedaan worden. Mannen met een partijdige neiging met plaatselijke vooroordelen of duistere plannen kunnen via intrige en corruptie of andere middelen eerst het vertrouwen verkrijgen om vervolgens de belangen van het volk te verraden.” [‘Federalist Paper nr. 10’ (1787) in: Hamilton, Madison en Jay, The Federalist Papers (red. Clinton Rossiter), New York, 1961, p. 82]

Madison geeft hier toe dat vertegenwoordiging zeker geen garantie voor integriteit van de afgevaardigden is. Hij probeert dit probleem (verderop in het artikel) te ondervangen door in een klein land relatief een groot aantal parlementariërs en in een groot land relatief een klein aantal te laten functioneren. Een weinig overtuigende redenering. [The Federalist Papers, p. 83]



Cornelius Castoriadis (1922-1997) 

Ik zeg daarop, dat Rousseau zijn redenering niet logisch doortrekt omdat de Britten (…) zelfs niet één dag om de vijf jaar vrij zijn. Want datgene waarvoor je gaat stemmen die ene dag in de vijf jaar ligt al lang op voorhand vast. Ten eerste wordt het vastgelegd door de meedingende politieke partijen. Vervolgens wordt het ook vastgelegd door de rotzooi waarmee ze in de voorafgaande vijf jaar onze hoofden gevuld hebben. Zo zouden we nog een uur kunnen doorgaan met aan te tonen hoe ons kiesgedrag in voorgeschreven banen geleid wordt. Als niet-afzetbare vertegenwoordigers eenmaal gekozen zijn, wordt hun herverkiezing hun eerste en laatste zorg – anders geloven we in Sinterklaas; de rest is bijkomstig en dat geldt zowel voor de vertegenwoordigers als voor de ministers. [‘Het probleem van de hedendaagse democratie’] 

Castoriadis onderschat de invloed van de kiezers op het programma van de coalitie wel wat. Om hun herverkiezing zeker te stellen, moeten vertegenwoordigers zich wel enigszins om het oordeel van de kiezers bekommeren. Het vertegenwoordigende stelsel is beslist democratischer dan de (verlichte) dictatuur van een persoon of kleine elite!

Jean-Jacques Rousseau

(1712-1778)

 

“Als men de term in zijn meest strikte zin neemt, heeft er nooit een echte democratie bestaan en zal ook nooit bestaan. Het is tegen de natuurlijke orde dat de meerderheid regeert en de minderheid geregeerd wordt. Het is ondenkbaar dat het volk onafgebroken in vergadering bijeenblijft om zich met zaken van algemeen belang bezig te houden en het is gemakkelijk in te zien dat men daarvoor geen commissies kan instellen zonder de bestuursvorm te veranderen.” [Het maatschappelijk verdrag (Du Contrat Social, The Social Contract, 1762), Amsterdam, 2000, pp. 101] 

“De soevereiniteit kan niet worden vertegenwoordigd om dezelfde reden als waarom ze niet kan worden vervreemd; ze bestaat wezenlijk in de algemene wil en de wil laat zich niet vertegenwoordigen, hij is het zelf of hij is iets anders; er is geen tussenweg. De afgevaardigden van het volk zijn dus niet zijn vertegenwoordigers en kunnen dat ook niet zijn; zij zijn slechts haar lasthebbers; zij kunnen nergens een definitieve beslissing over nemen. Iedere wet die niet door het volk persoonlijk is bekrachtigd is nietig; het is helemaal geen wet. Het Engelse volk denkt vrij te zijn; het vergist zich deerlijk, want het is dat slechts gedurende de verkiezing van de parlementsleden: zodra die gekozen zijn, is het slaaf, is het niets.[Het maatschappelijk verdrag,  pp. 127/28]

 

 

Deze fragmenten lijken in tegenspraak met elkaar te zijn. De verzoening zou erin kunnen liggen, dat we ervan uitgaan dat Rousseau eigenlijk voor een soort bindend referendum pleit. De sansculotten streden tijdens de Franse revolutie voor permanentie van hun wijkvergaderingen, waarmee ze bedoelden, dat ze konden vergaderen als ze daar behoefte aan hadden. 

In de Jacobijnse grondwet van 1793, die onder druk van de sansculotten tot stand kwam, maar nooit in werking is getreden, was zo’n procedure in artikel 59 opgenomen: 

“Als 40 dagen na het bekend worden van een wetsvoorstel in de helft van de departementen tenminste 10% van de reglementair ingestelde wijkvergaderingen (assemblées pri-maires) dit niet wordt verworpen, zal het voorstel tot wet verheven worden.”
[Bron: Stewart, A Documentary Survey of the French Revolution, 1971, p. 463]

 

 

Thomas Paine

(1738-1809)

 

“Wat Athene was in het klein zal Amerika in het groot worden. De eerste was het wonder van de antieke wereld; de tweede oogst nu de bewondering van en vormt het voorbeeld van de tegenwoordige wereld. Van alle regeringsvormen is zij het makkelijkst te begrijpen en in de praktijk het meest te verkiezen; zij sluit tegelijk de onwetendheid en wisselvalligheid van de erfelijk systeem uit en de ontoereikendheid van de eenvoudige [simple] democratie.

Van een regeringsstelsel dat regeerders in staat stelt zich bezig te houden met zo’n uitgestrekt gebied en dat het mogelijk maakt dat volksvertegenwoordigers zo’n scala van belangen behartigen, kan men zich onmogelijk een voorstelling maken. Frankrijk mag dan nog zo groot en dichtbevolkt zijn, vergeleken bij de uitgebreidheid van dit systeem is het maar een vlek. Het is een stelsel dat zich aan alle mogelijke situaties aanpast. Zelfs in kleine gebieden is het te verkiezen boven eenvoudige [simple] democratie. Had Athene de representatie gekend dan zou het zij eigen democratische systeem achter zich gelaten hebben. [Rechten van de mens, Kampen/Kapellen, 1992 p. 91/92; Rights of Man dl. 2 (1792), Mineola/New York, 1999, p. 120/21]

 


Hanna Pitkin (1940?-) 

“Voor Burke heeft de vertegenwoordiger geen verplichting aan z’n kiezers, behalve in de strikte zin dat hij de “gevoelens” van het volk goed moet kennen. [….] Zijn positie wordt bepaald door zijn visie op bestuur en politiek als zaken van kennis en rede en niet van mening of wil en door het idee dat op politieke vragen de juiste antwoorden te vinden zijn.” [The Concept of Representation, 1967, p. 189]

 


Edmund Burke

(1729-1797)

 

“Het geven een mening is het recht van alle mensen; die van de kiezers is een gewichtige en respectabele mening, waarmee een volksvertegenwoordiger altijd blij moet zijn als hij die hoort en die hij altijd serieus moet overwegen. Dwingende instructies echter, mandaten waaraan het parlementslid blind is gebonden en impliciet moet gehoorzamen, om te stemmen en te argumenteren, hoewel dat ingaat tegen zijn meest uitgesproken overtuiging van zijn oordeel en geweten – dit zijn zaken die in de wetten van ons land niet voorkomen en die voortkomen uit een fundamenteel verkeerd begrip van de gehele bedoeling en teneur van onze grondwet.” [‘Speech to the Electors of Bristol’ (03.11.1774), in: The Founders' Constitution, Volume 1, Chapter 13, Document 7, voorlaatste alinea]

 
 

 


John Stuart Mill

(1806-1873)

 

“Omdat dus niet iedereen in een gemeenschap die groter is dan een kleine stad persoonlijk kan deelnemen, behalve aan enkele kleine zaken van algemeen belang, volgt daaruit dat de ideale bestuursvorm het representatief stelsel is. [Considerations on Representative Government (1860), H. 3: ‘That the ideally best Form of Government is Representative Government’, laatste zin] 

“In plaats te functioneren als regering, waartoe het geenszins in staat is, moet het de functie van een vertegenwoordigende vergadering zijn om de regering in de gaten te houden en te controleren: om de schijnwerper van de publiciteit op haar te richten;”
[Considerations on Representative Government, H. 5: ‘Of the Proper Functions of Representative Bodies’, zoekzin: “Instead of the function ….”]

Mill trekt hier een verstrekkende conclusie uit een vooronderstelling die hij niet nader beargumenteerd. Hij gaat nergens in zijn boek in debat met in zijn tijd bekende grootschalige vormen van of ideeën over directe democratie. Wel is opvallend dat hij geen ‘aristocratische’ argumenten ter verdediging van het vertegenwoordigend stelsel gebruikt.

Uit de recente historie van de vertegenwoordigende stelsels blijkt dat parlementariërs zeer wel in staat zijn om degelijke wetsontwerpen op te stellen en erover te besluiten. Wel is het opvallend dat zij ten aanzien van wetgeving veelal een afwachtende houding ten opzichte van de regering aan nemen. De controlerende functie van het parlement (of volksvergadering) zou van toepassing moeten zijn op de uitvoerende activiteiten van de regering.

 

 

 

  


Charles Montesquieu

(1689-1755)

 

In een vrij land, moet elke man als vrij handelend persoon zijn eigen bestuurder zijn; de wetgevende macht moet in het gehele volk belichaamd zijn. Maar, aangezien dit onmogelijk is in grote landen en in kleine landen veel ongemakken oplevert, is het een goede zaak dat het volk haar vertegenwoordigers laat afhandelen wat zij niet zelf kan afhandelen.[….] 
Het grote voordeel van vertegenwoordigers is hun vermogen om publieke zaken te bespreken. Hiertoe is het volk als collectief geheel en al onbekwaam, wat een der mankementen van een democratie is. [….] 
De meeste klassieke republieken maakten de grote fout dat zij het volk het recht gaven om actieve besluiten te nemen, die om uitvoering vragen, iets waartoe het helemaal niet in staat is. Het [volk] moet niet deelnemen aan het bestuur, maar afgevaardigden kiezen kan het wel. Want, hoewel weinigen de capaciteiten van een ander precies kunnen inschatten, is de meerderheid wel in staat om te beoordelen of iemand beter gekwalificeerd is dan de meeste van zijn medeburgers.
[The Spirit of Laws (L’esprit des lois, 1748), Bk. 11, H. 6: ‘Of the Constitution of England’, zoekwoord: representatives]
Montesquieu formuleert de soevereiniteit als macht van het volk, maar acht haar in feite nergens praktisch uitvoerbaar om redenen die hij hier niet aangeeft.

We zien dat Montesquieu democratie als regering door het gepeupel opvatte, wat in de 18e eeuw gebruikelijk was in aristocratische kringen. Hij bewonderde Sparta en de Romeinse republiek en had een grote invloed op de Founding Fathers. Zijn beeld van de Atheense democratie was nogal vertekend:

"We moeten echter de senaat in Athene, die elke 3 maanden wisselde , niet verwarren met de Aeropagus waarvan de leden voor het leven werden benoemd." [Esprit des lois, Bk. 5. H. 7]
Montesquieu doelt hier mogelijk op de Raad van 500, maar dat was een orgaan dat de Volksvergadering voorbereidde. Het bestond uit vrijwilligers uit alle standen; het presidium van 50 man werd één maal per maand vervangen door burgers uit een ander district (De Areopagus was een strafhof in die tijd)

Opvallend is dat Montesquieu erop wijst dat de wetten in Athene consistenter waren dan die in Rome [Esprit des lois, Bk. 27. H. 1]. Dat zou heel goed verklaard kunnen worden door de grafé paranomon, een procedure om wetten te herroepen als ze in strijd met bestaande wetten waren.