door
Michaël Bauwens
De auteur studeert momenteel aan de Universiteit van Gent verschillende vakken politicologie, rechten en economie. Hij is al jarenlang actief bij Democratie.Nu (het vroegere WIT voor directe democratie) en vooral bezig met de filosofische achtergrond van democratie.
Marie Jean Antoine Nicolas Caritat, Markies de Condorcet werd op 17 september 1743 geboren in Ribemont als zoon van Antoine de Condorcet en Marie-Madeleine de Saint-Félix. Zijn vader, ridder Condorcet, tweede zoon uit oude, maar arme adel en eenvoudig kapitein in het leger stierf vijf weken na de geboorte van zijn zoon tijdens legeroefeningen. Condorcet zal daardoor de eerste negen jaar van zijn leven doorbrengen in de dichte nabijheid en invloed van zijn zeer vrome moeder, om daarna onderworpen te worden aan de Jezuïetenopleiding, eerst via thuisonderwijs en daarna aan het Jezuïetencollege in Reims. [Zie voor een zeer volledige en uitstekende biografie van Condorcet “Markies de Condorcet” van Elisabeth Badinter en Robert Badinter, Amsterdam, 1993] Die harde Jezuïetenopleiding verklaart waarschijnlijk zijn latere afkeer voor dogmatiek in het algemeen en katholieke priesters in het bijzonder. Zo schreef hij in een brief aan Voltaire in 1774: “Vind u niet dat het meest hatelijke en verfoeilijke soort mensen katholieke priesters zijn?” [Claude Jean Lenoir, ‘De la tolérance ou de la liberté?’, p. 2] Die soms scherpe uitvallen over politiek van de anders rustige en eerder teruggetrokken filosoof-wiskundige zijn trouwens de oorzaak van zijn opmerkelijke bijnaam, “le mouton enragé” (het razende schaap). Zo schreef Madame Suard (een kennis van Condorcet): “Zijn intolerantie op het vlak van politieke opinies was onvoorstelbaar.” [‘De la tolérance …’] en Julie de Lespinasse schreef: "Die ziel die zo kalm en gematigd was in de gewone gang van het leven wordt brandend en vol vuur als het er om gaat om de onderdrukten te verdedigen, of om dat te verdedigen wat hem nog dierbaarder is, de vrijheid van de mensen [...]’[‘De la tolérance …’]. Zijn beroemde vriend d'Alembert beschreef hem dan weer als "die vulkaan bedekt met sneeuw" [“De la tolérance …”].
Deze Condorcet dus, kwam na zijn onfortuinlijke ervaring bij de Jezuïeten in het Collège de Navarre terecht, een van de beste instellingen van de Universiteit. Het was daar dat hij kennis maakte met zijn grote liefde, de Wiskunde. Die voorliefde voor zuivere, absolute en abstracte waarheden is ook duidelijk te merken in zijn politieke geschriften, waar het ons, ondanks zijn indrukwekkende wetenschappelijke loopbaan die voorafging aan zijn politieke activiteiten, hier in eerste instantie om te doen is.
Hoewel zijn Esquisse d'un tableau historique des progrès de l'esprit humain zonder twijfel zijn meest beroemde werk is, zullen we ons voornamelijk concentreren op zijn ontwerp tot Grondwet, de daaraan voorafgaande ‘Uiteenzetting over de principes en motieven van het ontwerp, de Verklaring van de natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten van de mens’, en in mindere mate op zijn ‘Brieven van een burger van New Heaven aan een burger van Virginie’ en zijn ‘Over de noodzaak om de Grondwet te doen ratificeren door de Burgers’. Aan de hand van citaten zullen we zijn denken trachten te kaderen binnen het hedendaagse debat over democratie.
Zoals reeds gesteld, kenmerkten Condorcets geschriften zich, in de eeuw van de Verlichting, door een uitgesproken rationaliteit. Met de koppeling van die strenge rationaliteit aan het ideaal van de vrijheid en de gelijkheid is hij ongetwijfeld een van de grote en lezenswaardige denkers uit de geschiedenis van het democratisch gedachtengoed. Zijn Brieven beginnen al met een verbluffende definitie van wat de doelstelling van 'de wet' hoort te zijn:
De wet kan enkel als doel hebben om de manier waarop de burgers van een staat moeten handelen te regelen, in die gevallen waar de rede vereist dat ze handelen naar een gemeenschappelijke regel, en niet naar hun eigen wil en mening. In elke andere situatie kan zelfs de unanieme wil van de voltallige bevolking, op één persoon na, die ene persoon op geen enkele legitieme wijze verhinderen te doen wat hij redelijk en nuttig acht.[‘Lettres d'un Bourgeois de New Heaven à un citoyen de Virginie’, uit: Condorcet, Sur les élections et autres textes, Fayard, 1986, p. 205]
Condorcet doet hier dus al meteen een beroep op de voor hem zo belangrijke ‘rede’ en laat duidelijk verstaan, dat buiten de wetten ieder individu de absolute vrijheid moet hebben om te doen wat hem goeddunkt. Zoals we verder nog duidelijker zullen zien, heeft de wet en de plicht tot gehoorzaamheid eraan, dus enkel en alleen het uitoefenen van de individuele mensenrechten zoals vrijheid, gelijkheid, eigendom en zekerheid tot doel. De staat heeft verder geen doel of bestaansreden op zich.
Het onderwerpen van de individuele vrijheid aan die wetten is echter geen aanslag op die vrijheid of die rede op zichzelf, want:
[...] wanneer ik mijn wil onderwerp aan een wet die ik niet goedkeur, handel ik helemaal niet wérkelijk tegen mijn rede, maar ik gehoorzaam haar; want ze zegt me dat in dit geval het niet mijn individuele rede is die me moet leiden, maar een gemeenschappelijke regel waaraan we allemaal onderworpen zijn. Op die manier vereist de wet geen enkele werkelijke opoffering van de rede of de vrijheid, zelfs van diegenen die haar niet goedkeuren.[‘Lettres d'un Bourgeois …’, p. 205]
Die wet wordt echter wel een aanslag op de vrijheid als ze zich buiten de grenzen begeeft van de zaken die door hun eigen natuur niét aan een gemeenschappelijke regel onderworpen kunnen worden. Wetten dienen dus om de vrijheid te garanderen, maar juist om die vrijheid mogelijk te maken moet er voldoende ruimte zijn waar er géén wetten gelden, zodat de vrijheid er kan heersen. Net zoals een huis dus, dat is opgebouwd uit stenen en balken en cement en dakpannen, enkel en alleen om ruimte te creëren, en teveel muren zouden het hele bouwwerk, hoe goedbedoeld ook, simpelweg onleefbaar maken. Bij elke wet moeten we er dus rekening mee houden dat het over twee zaken tegelijk gaat, namelijk:
[...] het voorstel, dat een bepaalde zaak door een wet geregeld moet worden; en het voorstel, dat die bepaalde wet over dat onderwerp conform is aan de rede en aan het recht [...] , en die twee zaken kunnen [...] bekeken worden als twee voorstellen die juist of fout kunnen zijn [...] [‘Lettres d'un Bourgeois …’, p. 206]
Het is dus perfect mogelijk om een goede wet te hebben (dat wil zeggen een wet die redelijk en rechtvaardig is) over een onderwerp waar individuen vrij moeten zijn om hun eigen wil te volgen - bij triviale zaken als kledingkeuze, maar ook fundamenteler zoals het vormen en uiten van je mening -, wat het dus een slechte wet zou maken. Net zo kan je een slechte wet maken over een onderwerp waar dringend wetgeving voor nodig is, wat de wet in kwestie opnieuw slecht zou maken. Zo zou een wet die mensen verplicht om elke dag voldoende groenten en fruit te eten ongetwijfeld ‘juist’ en ‘goed’ zijn, maar tegelijkertijd een onaanvaardbaar geval van totalitaire staatsinmenging. Dat is vandaag de dag het zeker vermelden waard, in een tijd waarin de politiek alles probeert te sturen en te controleren en ook voor alles verantwoordelijk wordt geacht - wat een zeer vicieuze cirkel is. Condorcet voorzag dat blijkbaar al. Het eerste soort wetten bedreigt de vrijheid dus, omdat ze totalitair zijn, het tweede soort wetten bedreigt de vrijheid omdat ze onrechtvaardig zijn.
Ook zijn opmerkingen over de overlevingskansen van een (con)federatie komen, zeker in het licht van de huidige discussie over de EU, verrassend hedendaags over:
[...] als men én de unie én de onafhankelijkheid van elke staat wil behouden zal het wenselijk zijn dat elk van hen zich toelegde op het ontwerpen van een systeem van wetten dat zo conform mogelijk is aan de natuurlijke rechten van de mens, dat enkel en alleen gebaseerd is op de rede, en niet op oude gebruiken, niet op zogenaamde zeden en gewoonten, noch op vage principes van nut, van stimulering van de landbouw of de handel, van de groei van rijkdom en macht. [‘Lettres d'un Bourgeois …’, p. 244]
Met zijn beroep op de rede kwam hij echter niet alleen op briljante politieke theorieën, maar ook op concrete maatschappelijke onrechtvaardigheden uit, die, hoewel niet uniek, toch bijzonder vooruitstrevend waren voor zijn tijd. Zo was hij (en zijn vrouw, Sophie de Grouchy / Sophie de Condorcet) een fervent voorvechter van gelijke rechten voor mannen en vrouwen:
Is het niet in hun hoedanigheid van voelende wezens, in staat tot rede, en in het bezit van morele opvattingen, dat mensen [mannen] rechten hebben? Vrouwen moeten dus exact dezelfde [rechten] hebben, en nochtans hebben vrouwen, in geen enkele grondwet die vrij werd genoemd, het recht van burgers uitgeoefend. [‘Lettres d'un Bourgeois …’, p. 214]
Volledig consequent pleitte Condorcet ook voor het toekennen van burgerrechten aan Joden en negers. Ook de doodstraf (behalve in gevallen van hoogverraad) vond in zijn ogen geen genade. Zo schreef hij in zijn uitgebreide ‘Exposition’ die voorafging aan zijn voorstel tot Grondwet:
De doodstraf is afgeschaft voor particuliere misdrijven.
Die daad van respect voor het menselijk leven, die eerbetuiging aan gevoelens
voor menselijkheid, die zo belangrijk is om in ere te houden in een vrije
natie, leek de status van onherroepelijkheid te moeten bezitten die eigen
is aan de Grondwet. [...] die onherstelbare straf, die geen enkele man die
heeft nagedacht over de onzekerheid van menselijke oordelen, of die het heeft
aangedurfd om de grenzen te onderzoeken van het recht dat de samenleving heeft
over een individu, zonder huivering kan uitspreken, die straf zal volledig
uitgesloten zijn van de jurisprudentie [...] [‘Exposition des principes et des motifs du plan présenté à la Convention
Nationale, par le comité de Constitution’, Parijs, 1793, p. 30]
Strikt volgens de rede staat er echter in de Grondwet zelf: “Het recht om gratie te verlenen is niet meer dan het recht om de wet te breken; ze kan niet bestaan in een vrije staat, waar de wet voor iedereen gelijk moet zijn.” [‘Projet de Constitution Française’, Parijs, 1793, p. 38-39] Hoe menselijk Condorcet dus ook was in het opstellen van de wetten, hij eiste wel dat ze volledig correct en zonder uitzonderingen werden toegepast.
Voor we overgaan tot de bespreking van zijn voorstel tot Grondwet, moeten we de historische omstandigheden waarin dat plan tot stand kwam en beoordeeld werd, kort schetsen. De jonge Franse Republiek was op dat moment (eind 1792, begin 1793) in oorlog met zowat alle West-Europese monarchen (Engeland, Holland, Spanje, Pruisen, Oostenrijk, ...) en de meeste aandacht ging dan ook daar naar toe. De voedselprijzen en de algemene schaarste zorgden voor flink wat onrust bij de bevolking, wat de politieke toestand op zijn beurt nog meer gespannen maakte. Die toestand stond al op springen door de aanhoudende conflicten tussen de fractie van de Girondijnen en de Montagnards[1] (Condorcet heeft een tijdje tot de Girondijnen behoord, maar behield steeds zijn onafhankelijkheid wat hem op den duur deed scheiden van de Girondijnen). In dat najaar van 1792 werkte Condorcet in de commissie voor de Constitutie maandenlang aan zijn meesterwerk. Hoewel ook andere grote namen (zoals Paine en Sieyès) een bijdrage leverden, werd en wordt algemeen erkend dat die Grondwet vooral het werk van Condorcet was. [Elisabeth Badinter & Robert Badinter, Markies de Condorcet, Amsterdam, 1993, p. 410] Het voorstel, dat op 15 en 16 februari 1793 aan de Nationale Conventie werd voorgesteld, wordt echter koel ontvangen. De politieke crisis en de voedselschaarste zullen daar wellicht toe hebben bijgedragen, maar de Grondwet zelf is ook bijzonder lang (het langste uit de Franse constitutionele geschiedenis!) en veel te gedetailleerd en complex. Condorcet heeft het waarschijnlijk té goed en precies willen maken, te veel de exacte wiskundige en te weinig de politicus. De Nationale Conventie besluit dan ook om op te roepen tot het indienen van andere voorstellen, en uiteindelijk zal een voorstel van de Montagnards, dat op amper zeven dagen tijd is opgesteld, worden goedgekeurd. Tegen die tijd is er van een normaal politiek proces echter al geen sprake meer en begint de terreur echt op gang te komen. Condorcet diende zijn voorstel in op het slechtst denkbare moment.
Het volledige 'Plan' bestaat zoals gezegd uit drie delen (‘Uiteenzetting over de principes en motieven van het ontwerp’, ‘Verklaring van de natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten van de mens’, en dan het voorstel tot Grondwet zelf). Condorcet begint zijn 'Uiteenzetting' met het duidelijk 'definiëren' van het doel van de tekst:
Aan een grondgebied van zevenentwintigduizend vierkante mijl met vijfentwintig miljoen inwoners een Grondwet geven die, uitsluitend gebaseerd op de principes van de rede en de rechtvaardigheid, aan de burgers het meest volle genot van hun rechten geeft [...] [‘Exposition des principes …’, p. 1]
De (direct-)democratische gezindheid van het voorstel klinkt zelfs voor de hedendaagse democraat nog steeds als muziek in de oren, en we hopen dan ook dat u dit lange citaat de moeite waard vind:
[...] moet de bevolking bij alle wetten een wettelijke mogelijkheid tot bezwaar hebben, die tot een nieuw onderzoek van de wet dwingt? Moet de bevolking een wettelijk en altijd beschikbaar middel hebben om te komen tot een hervorming van een Grondwet die haar [van het volk] rechten schendt? Is het nodig, tenslotte, dat een Grondwet onmiddellijk ter goedkeuring voorgelegd zou worden aan het volk? [...] we hebben overdacht dat een bevestigend antwoord op die vragen het enige was dat de goedkeuring van het Franse volk kan wegdragen, het enige dat het zou willen horen; dat het terzelfder tijd het middel was om haar het recht op soevereiniteit veel beter te laten uitoefenen waarvan het, zelfs onder een vertegenwoordigende Grondwet, misschien nuttig is dat een directe uitoefening de burgers herinnert aan het bestaan en de realiteit ervan. [‘Exposition des principes …’, p. 5]
Volkssoevereiniteit dus, klaar en duidelijk, iets wat meer dan twee eeuwen nadat Condorcet deze woorden schreef nog steeds niet gerealiseerd is. Maar hoe zit het dan met de kwaliteit van de kiezers, weten die er wel genoeg van? Ook daar geeft de 'Uiteenzetting' een antwoord op, want ze stelt onomwonden dat het absoluut niet nodig is om alle mogelijke meningen over een bepaald voorstel te hebben aanhoord, of om er alles over te weten. Het enige dat nodig is, is dat niemand de toegang tot informatie ontzegd wordt, en verder is het aan ieder individu om te bepalen op welke manier, en in welke mate, hij of zij zich informeert.
In een andere tekst (‘Over de noodzaak om de Grondwet te laten ratificeren door de Burgers’) lijkt Condorcet echter terug te komen op die stelling en stelt hij zonder meer:
[...] dat gezien de huidige toestand van het onderwijs,
de meerderheid van de Burgers niet voldoende opgeleid is om een voorstel tot
Grondwet te beoordelen, want om het te beoordelen, moet men de motieven van
elk onderdeel kennen, en er de gevolgen van afwegen; en dat de noodzakelijke
ideeën om die motieven te beoordelen, om die gevolgen te kennen, ontbreken
bij de meeste Burgers.
[‘Sur
Dat is een duidelijke discrepantie met de anders zo democratische geschriften van Condorcet. Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor die tegenstrijdigheid. Een eerste zou kunnen zijn dat de andere medewerkers van de Grondwet op dat punt tegen Condorcet in hun ideeën hebben doorgedreven, maar gelet op de andere schriften van Condorcet lijkt zoiets hoogst onwaarschijnlijk. De betreffende tekst is niet precies gedateerd, maar is zeer waarschijnlijk wel geschreven nadat het voorstel tot Grondwet werd ingediend, in een periode dat de politieke conflicten dus nog veel hoger oplaaiden en de noodzaak tot een Grondwet zeer dringend werd, wilde Frankrijk niet in tirannie of anarchie vervallen, waardoor Condorcet dus misschien door die politieke druk verleid werd tot zo’n ondemocratische uitspraak. Op de realiteit van die tijdsnood heeft Condorcet tijdens zijn interventies in de Nationale Conventie trouwens herhaaldelijk gewezen en er steeds de noodzaak tot snelle invoering van de Grondwet aan gekoppeld. Hij benadrukt in die tekst trouwens ook expliciet de toen precaire omstandigheden:
Zonder twijfel, als er echt de mogelijkheid toe was, zou het rechtvaardig zijn dat alle wetten in alle onderdelen van een staat zouden worden goedgekeurd, zelfs tot in die waar de volledige verzameling van Burgers zich in kan verenigen [...] Maar dat wat ooit mogelijk zal zijn, dat wat zich binnen twintig jaar zou kunnen gaan vestigen, wanneer het erom zal gaan de Grondwet aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, zou dat vandaag verstandig zijn? [‘Sur la nécessité …’, p. 17]
Verderop
in die tekst bevestigt Condorcet trouwens nogmaals zijn democratische principes:
De sociale orde zal die mate van perfectie waarnaar men zonder verpozen moet streven pas bereiken, wanneer geen enkel wetsartikel wettig zal zijn dan na onmiddellijk voorgelegd te zijn aan de beoordeling van ieder individu [...] en elke Burger zal hebben uitgesproken of dat artikel al dan niet een inbreuk op zijn rechten inhoudt, en waarna de meerderheid zal hebben beslist ten voordele van het voorgestelde artikel [...] [‘Sur la nécessité …’, pp. 25/26]
En ook in de 'Uiteenzetting' zelf wordt de noodzaak tot ratificatie door de burgers zelf nog eens bevestigd omdat enkel op die manier 'de Burgers hun volledige soevereiniteit behouden, zodat geen enkele macht tegengesteld aan hun rechten kan worden ingesteld, zelfs niet tijdelijk, en dat die goedkeuring aan de [Grondwettelijke] wetten de autoriteit van de meerderheidswil zou geven'. [‘Exposition des principes …’, p. 7].
In het voorstel tot Grondwet is het centrale politieke element voor de doorsnee bevolking de 'primaire volksvergadering'. Heel Frankrijk zou worden verdeeld in dergelijke primaire volksvergaderingen waarin iedere burger gezeten zou zijn en die respectievelijk uit niet minder dan 450 en niet meer dan 900 Burgers zou bestaan. [‘Projet de Constitution Français’, p. 9, art. III] In die volksvergaderingen zou er worden gediscussieerd en gestemd over alle kwesties waar dat voor nodig was. Condorcet onderkende dus het belang van de actieve democratie en de broodnodige discussie en beeldvorming die moet plaatsvinden.
Het machtigste democratische wapen dat hij voorzag was de "Volkscensuur" [‘Projet de Constitution Français’, p. 31, art. VIII]. Via dit middel kon de bevolking de herziening van een ongewenste wet afdwingen of de invoering van een gewenste wet forceren. Het systeem dat Condorcet daarvoor uitdacht was nogal omslachtig, maar is duidelijk geïnspireerd op het democratische ideaal. Burgers konden een voorstel (tot wijziging van een bestaande, of invoering van een nieuwe wet), ondertekend door tenminste 50 medeburgers, indienen in hun primaire volksvergadering. Via een getrapt systeem zou het voorstel uiteindelijk bij de wetgevende macht terechtkomen en indien die het voorstel naast zich neerlegde, kon de bevolking een nationaal referendum afdwingen, dat inhield dat alle Burgers van de Republiek zouden worden samengeroepen in hun respectievelijke primaire volksvergaderingen. Haalde het voorstel daar een meerderheid, dan zou de wetgevende macht opnieuw gekozen worden waarbij de leden die tegen het voorstel hadden gestemd niet meer opnieuw verkiesbaar zouden zijn, en ook de volgende legislatuurperiode nog niet herkiesbaar zijn. Het is duidelijk dat Condorcet de volksvertegenwoordigers als echte volksvertegenwoordigers ziet die de laan kunnen worden uitgestuurd als ze hun job (het vertegenwoordigen van de bevolking) niet goed doen.
Te noteren valt verder dat geen enkel onderwerp uitgesloten was van de volkscensuur [‘Projet de Constitution Français’, art. XXX], dat de wetgevende macht ook volksraadplegingen kon uitschrijven en dat het petitierecht erkend was [Projet de Constitution Français, art. XXXI].
In de Grondwet was ook een middel ingebouwd om politieke desinteresse tegen te gaan, want Condorcet was zich goed bewust van het gevaar daarvan:
Er restte ons nog de taak om de bevolking te wapenen tegen de gevaren van die diepgaande onverschilligheid die vaak volgt op revoluties [...] We geloofden dus dat we in de Grondwet een manier moesten inbouwen om haar aan een hervorming te onderwerpen, onafhankelijk van de vraag van de bevolking, en na een welbepaalde tijd. [Exposition des principes …, p. 44]
Concreet
zou elke twintig jaar de Grondwet herzien worden, wat elke keer automatisch een
fundamenteel debat over de politieke structuur van het land op gang zou komen.
Daarbij zou een nationale conventie worden samengeroepen om de Grondwet te herzien
[‘Projet de Constitution Française’, p. 34, art. IX].
Die conventie moest rechtstreeks gekozen worden door de bevolking, naast de wetgevende
macht die gewoon verder zou werken volgens de oude Grondwet totdat de nieuwe Grondwet
goedgekeurd was. Condorcet ziet dus een onderscheid tussen het gewone politieke
wetgevende werk, en een conventie die de Grondwet zou herzien. Niet alleen zouden
er andere personen inzitten (cumul, zitting hebben in beide organen was strikt
verboden in de Grondwet), maar de wetgevende macht en de Nationale Conventie zouden
ook minstens
Die nationale conventie kon ook worden samengeroepen door de gekozen wetgevende macht –de door de primaire volksvergaderingen verkozen “volksvertegenwoordiging” dus - op voorwaarde dat een meerderheid van de Fransen daar hun toestemming voor gaven, en waarbij de leden van de wetgevende macht dus niet zouden kunnen zetelen in de nationale conventie. Ook de bevolking kon, op dezelfde manier als bij de volkscensuur, een nationale conventie bijeenroepen. Het lijkt bijna overbodig om te vermelden, maar de nieuwe Grondwet moest natuurlijk ook goedgekeurd worden door de bevolking vooraleer hij van kracht werd.
Opmerkelijk is dus dat Condorcet hiermee het concept van de 'trias politica' (wetgevende, uitvoerende, en rechterlijke macht) uitbreidt. Hij splitst de wetgevende macht immers in de 'grondwetgevende macht' en in een (gewone) 'wetgevende macht', wat een buitengewoon interessant voorstel is. De spelregels van het 'politieke spel' kunnen daardoor immers niet zo gemakkelijk door de politieke spelers zelf gewijzigd worden. De kans is immers groot dat de bevolking andere mensen zou verkiezen om een Grondwet op te stellen of te herzien dan om gewone wetten te maken. Doordat ook de uitvoerende macht rechtstreeks gekozen werd door de primaire volksvergaderingen, had de bevolking dus minstens een drie keer zo grote controle over de politieke werking van het land dan nu, waar we met slechts één stem zowel de macht om de Grondwet te wijzigen, als de macht om gewone wetten te maken, als de macht om die wetten uit te voeren moeten afstaan aan een welbepaalde politieke elite.
Het meest lezenswaardige aan heel de Grondwet is echter het stuk dat er juist aan voorafgaat, en dat zich voor veel democraten laat lezen als een verlanglijstje dat vandaag de dag nog steeds (of opnieuw) niet volledig is - de Verklaring van de natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten van de mens. In de hoop u er een plezier mee te doen zal ik die nu uitvoerig citeren:
"Verklaring van de natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten van de mens.
Gelet op het feit dat het doel van elke menselijke vereniging in een samenleving de instandhouding van hun natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten is, zijn die rechten de basis van het sociaal verdrag: hun erkenning en hun verklaring moeten de Grondwet voorafgaan die er de bewaking van garandeert.
I. De natuurlijke, burgerlijke en politieke rechten van de Mens, zijn de Vrijheid, de Gelijkheid, de Veiligheid, het Eigendom, de sociale Zekerheid [niet in de hedendaagse betekenis], en het verzet tegen onderdrukking.
II. De Vrijheid bestaat eruit dat men alles mag doen dat niet schadelijk is voor de rechten van anderen; de uitoefening van de natuurlijke rechten van iedere mens heeft slechts de grenzen die aan de andere leden van de samenleving het genot van die zelfde rechten garandeert.
[...]
IV. Iedere mens is vrij om gedachten en meningen te verkondigen
V. De vrijheid van de pers en elk ander middel om je ideeën te publiceren, kan niet worden afgeschaft, onderdrukt, of ingeperkt.
[...]
VII. De Gelijkheid bestaat eruit dat iedereen zijn rechten moet kunnen uitoefenen.
VIII. De wet moet gelijk zijn voor iedereen, als ze beloont of als ze straft, als ze beschermt of als ze weerhoudt.
IX. Alle Burgers zijn toelaatbaar op alle publieke plaatsen en publieke functies. Vrije Mensen kennen geen andere motieven in hun keuze dan talenten en kwaliteiten.[Projet de déclaration des droits naturels, civils et politiques des hommes, Parijs, 1793, p. 1/2]
Vanuit de Belgische situatie, die ik het beste ken, kan ik alvast opmerken dat artikels IV, V, VIII en IX niet van toepassing zijn, met het toenemend aantal wetten en overheidsmaatregelen die het verkondigen van bepaalde meningen onmogelijk maken, en expliciet bepaalde groepen van de bevolking benadeelt ten opzichte van andere groepen. Condorcet heeft ons dan wel al de richting aangewezen, we hebben nog een lange weg te gaan.
En wat met Condorcet zelf? In de absurde en tragische politieke strijd die zich ontvouwde, was het lot van onze filosoof snel bezegeld. Nadat zijn voorstel tot ontwerp-Grondwet opzij werd geschoven, wordt een haastig ineengeflanste voorstel van de Montagnards goedgekeurd door een Conventie waar de meeste Girondijnen al uit verdwenen zijn. Hoewel hij waarschijnlijk wel weet dat hij daarmee zijn doodsvonnis tekent publiceert Condorcet een anoniem geschrift tegen die nieuwe Grondwet, die hij als een persoonlijke belediging ervaart, omdat ze zo duidelijk van mindere kwaliteit is dan zijn eigen voorstel. Op leugenachtige gronden vaardigt de Conventie dan een arrestatiebevel tegen hem uit omdat hij zou samenzweren tegen de Republiek. Condorcet kan nog net op tijd gewaarschuwd worden waarop hij onderduikt bij Mme Vernet. Condorcet zal bijna acht maanden ondergedoken blijven en terwijl buiten in Frankrijk de Terreur nog meer op gang komt, wijdt Condorcet zich, op expliciet verzoek van zijn vrouw Sophie die hoopt dat het intellectuele werk zijn leven wat draaglijker zal maken, aan zijn Esquisse d'un tableau historique du progrès de l'esprit humain (Schets van een historische voorstelling van de vooruitgang van de menselijke geest). Die maanden waarin hij opgesloten zit, moeten ondraaglijk zijn geweest voor Condorcet, zeker wanneer hij verneemt dat de voornaamste Girondijnen, met wie hij toch samen heeft gestreden, op 31 oktober van dat jaar (1793) worden terechtgesteld. Ook zijn vrouw Sophie en zijn dochter Eliza kunnen hem, door het gevaar van verklikkers, steeds minder vaak bezoeken. In maart 1794 begint het net om Condorcet zich steeds meer te sluiten, en om zijn beschermvrouw Mme Vernet te vrijwaren ontsnapt Condorcet, tegen de wil van Mme Vernet in, uit het huis waar hij bijna 8 maanden in verbleef, in de hoop een ander onderduikadres te vinden. Na twee dagen in het open veld te hebben doorgebracht wordt de uitgeputte Condorcet aangehouden. Nog twee dagen later, op 29 maart, wordt hij in zijn cel dood aangetroffen. De precieze oorzaak van zijn dood werd nooit opgehelderd.
Wat kunnen we leren van deze wat verlegen en stuntelige filosoof? Deze geniale wiskundige die een niet onbelangrijke rol speelde in een van de meest invloedrijke politieke periodes uit de Europese geschiedenis en tragisch aan zijn einde kwam? Wat kunnen we leren van dit 'razende schaap'? Wat Condorcet ons getoond heeft, is dat liefde voor en geloof in de vooruitgang van de mensheid, de leidraad van de rede nodig hebben om hun doelen te kunnen bereiken en zonder dat rationeel kader binnen de kortste keren kunnen vervallen in de grootst mogelijke menselijke ellende. Het met behulp van de zuivere rede ontdekken en uittekenen van dat kader waarbinnen “iedereen van zijn rechten kan genieten, zonder anderen in hun uitoefening van diezelfde rechten te hinderen” was de taak die Condorcet zich gesteld had, en die hij met verve vervuld heeft. Dat hij binnen dat kader een zeer prominente rol aan directe democratie toebedeelde mag dan ook als een bijzonder waardevolle aanwijzing voor politieke hervormingen vandaag de dag gelden.
[1] De Girondijnen waren vooral jonge mannen uit de streek
van de Gironde, en van goede, vaak burgerlijke afkomst. De Montagnards waren een
stuk radicaler, en haalden hun aanhang vooral in de grote steden. In de Nationale
conventie zaten de Girondijnen in de rechterhelft van de zaal en de Montagnards
aan de linkerzijde, wat de oorsprong is van de huidige politieke tweeling tussen
‘links’ en ‘rechts’.