DE
VREUGDE VAN HET POLITIEKE HANDELEN
Over de politieke actualiteit van Hannah Arendt
door
De
schrijfster (Linz, Oostenrijk, 1960) studeerde politieke wetenschappen, filosofie
en geschiedenis. Van 1990 tot 1994 was zij eerst verslaggever buitenland bij het
Weense dagblad AZ en later verslaggever
binnenland bij het Weense weekblad News.
Van 1994 tot 2001 functioneerde zij als beleidsmedewerker en voorlichter in het
Europees Parlement. Momenteel woont zij in Amsterdam en is als freelance journalist
en communicatie-adviseur werkzaam.
Een
eigenzinnig en strijdbaar politiek denker
Hannah
Arendt was geen makkelijke schrijfster. Niet allen vanwege haar op de Duitse
fenomenologie gebaseerde terminologie, maar vooral vanwege haar uitzonderlijke
gave zowel collega’s als lezers in het harnas te jagen. Hannah Arendt werd dan
ook voor alles en nog wat uitgemaakt: voor seksist vanwege haar bewondering voor
de – uitsluitend door mannen bestuurde - Griekse polis, als Koude Oorlogskrijgster
vanwege haar kritiek op het communisme en voor wereldvreemde conservatief, omdat
ze het dragen van spijkerbroeken op de campus wilde verbieden. Ze gruwde van de
studentenbeweging, maar toen Charles de Gaulle de leider van de Franse studentenopstand,
Daniel Cohn-Bendit, het land uitzette, kreeg Dany “Le Rouge” een brief van Arendt,
die tijdens haar Parijse jaren bevriend was met zijn ouders. “Je vader zou trots
op jou zijn geweest”, schreef zij troostend.
Bijzonder
moeizaam was ook haar relatie met Israël. In de eerste jaren van haar ballingschap
in Frankrijk werkte ze weliswaar voor de Zionistische beweging, maar haar kritiek
op de oprichting van de Joodse staat in 1948 was meedogenloos: “Wat heeft het
voor een zin een soevereine staat op te richten als het enige soevereine recht
het recht op collectieve zelfmoord zou zijn.” [Walter Laqueur, ‘The Arenst Cult; Hannah Arendt as Political Commentator’ in Hannah Arendt in
Met
haar politieke oordelen sloeg Arendt de plank soms behoorlijk mis: toen haar leraar
en vriend Karl Jaspers in 1966 een boek publiceerde waarin hij waarschuwde voor
een totalitaire renaissance in Duitsland had Arendt het in haar voorwoord van
de Amerikaanse uitgave over het belangrijkste boek over politiek sinds het einde
van de oorlog. Een paar jaar later was ze ervan overtuigd dat Amerikaanse democratie
op instorten stond en maakte het echtpaar Arendt-Blücher plannen om naar Zwitserland
te vluchten.
Haar
“zeer emotionele persoonlijkheid met een grote zwakte voor impressionistische,
romantische en metafysieke invloeden”, zoals de historicus Walter Laqueur [‘The Arenst Cult’, 2001, p. 57] haar typeerde, haar
weerbarstige manier van schrijven, haar stellige politieke oordelen en haar soms
onuitstaanbare koppigheid moeten voor haar tijdgenoten inderdaad een opgave zijn
geweest.
Haar
stellige politieke uitspraken hebben de belangstelling voor werk niet bevorderd.
Ten onrechte, zo lijkt het, als je haar twee belangrijkste boeken, The
Origins of Totalitarianism [1973; oorspr.: 1958]
en de Vita Activa [1967; oorspr.: The Human Condition, 1958], herleest. Probeert Arendt in The Origins de ideaaltypes uit
het totalitarisme te destilleren en de terreur als elke menselijke vrijheid vernietigend
principe te beschrijven, in de Vita gaat het om niets minder dan de constitutio
libertatis, ofwel de vraag hoe menselijke vrijheid, die zij altijd als politieke
vrijheid beschrijft, gewaarborgd en gegrondvest kan worden. In beide boeken argumenteert
Arendt in de traditie van het klassieke republicanisme, maar overstijgt dit tegelijk
door de aan de representatieve democratie inherente grenzen – het gebrek aan politieke
participatie van de burger, die alleen bij verkiezingen zijn stem kan laten gelden
– onder de aandacht te brengen.
De
teloorgang van het publieke domein
Als
geen ander was zij zich van de kwetsbaarheid van vrijheid en democratie bewust.
Haar persoonlijke ervaring als Duitse jodin, die 1933 naar Parijs en later naar
de Verenigde Staten moest vluchten, verklaart de gepassioneerde strijdbaarheid
die beide boeken kenmerkt. Zoals Agnes Heller benadrukt in haar paper voor
het Arendt symposion in Jeruzalem (december 1997) [Heller,
‘Hannah Arendt on Tradition and New Beginnings’, 2001] moeten wij Arendts
boeken lezen als “acts of political intervention”, als geëngageerde literatuur
en misschien ook als instrumentarium om ons voor de verschrikkingen die haar leven
en haar denken zo beïnvloed hebben te hoeden.
Arendts
nalatenschap is een politiek woordenschat die ons instaat moet stellen om de inrichting
en instandhouding van democratie te bespreken. Maar juist dat zijn wij verleert,
ook omdat we als Westerse burgers rechtsbescherming en behoorlijk bestuur als
vanzelfsprekend kunnen beschouwen.
Terecht
klaagt de Britse politiek filosoof Larry Siedentop dat de taal van de economie
en het utilitaristisch denken het politieke discours heeft overmeesterd [Siedentop, Democracy
in Europe, 2001]. Het liberale denken – sinds de val van de muur de
hegemoniale ideologie – is zwaar aangetast door wat Siedentop “economisme” noemt.
De burger is van zijn voetstuk gestoten, zijn plek is ingenomen door de eenzame
consument. Met de quasi-religieuze overtuiging dat marktwerking per definitie
de voorkeur verdient boven publiek beheer heeft de politiek zichzelf buiten spel
gezet. Niet alleen doordat steeds meer onderdelen van de publieke sector aan de
markt werden overgelaten, maar vooral omdat daarmee de politiek haar eigen geloofwaardigheid
heeft ondermijnd. In het neoliberale denken werd de staat synoniem voor wanbeheer
en betuttelende bemoeizucht.
Hoe
meer verantwoordelijkheden politici van de hand deden hoe geringer werd hun openbaar
aanzien. Toverleerlingen gelijk werden
ze overmeesterd door de krachten die ze zelf ontketend hadden. De markt maakte
niet alleen politici en bestuurders overbodig, hij begon ook de samenhang in de
maatschappij te eroderen. Met de algemeen toegankelijke “infrastructuur van gerechtigheid”,
zoals men in Frankrijk nutsvoorzieningen noemt, verbrokkelde de samenhang van
de maatschappij. Het credo van de eigen
verantwoordelijkheid – louter voor zich zelf – liet de burger degenereren tot
aandeelhouder diens levensgeluk correspondeerde met de koerswaarde van zijn aandelen.
Parallel
aan deze “economisering” van de samenleving begonnen burgers zich voornamelijk
als dragers van rechten te begrijpen. Het “recht op genot”, waar wij volgens een
reclameslogan voor chocolaatjes recht op hebben, maakte ons onverschillig voor
de behoeften van de medeburger. Als kleine kinderen beschouwen wij de vervulling
van al onze wensen en behoeftes als onvervreemdbaar recht. Wie zijn zin niet krijgt
maakt amok. Of zoals de schrijver Milo Anstadt constateert: “De grootste bedreiging
voor de vrijheid ligt in een infantiel gedragspatroon van de burgers.” [Anstadt,
Is Nederland veranderd?, 2003] Voor Hannah Arendt vormt een doorgeschoten
consumentisme een van de gevaarlijkste bedreigingen voor de democratie, omdat
het traditionele maatschappelijke deugden zoals compassie en verantwoordelijkheidsbesef
laat verdwijnen. Publieke deugden – de public virtues van de Amerikaanse
founding fathers – zijn eerst in diskrediet gebracht en vervolgens
in vergetelheid geraakt.
De
aandoenlijke pogingen van premier Balkenende de maatschappelijke samenhang - geheel
in de traditie van de antirevolutionair Abraham Kuyper - door middel van een debat
over normen en waarden te herstellen, getuigen van een fundamenteel misverstand:
het gebrek aan gedeelde normen is niet de oorzaak, maar een van de gevolgen van
het probleem dat in bijna alle Westerse democratieën aanwezig is. Het grootste
gevaar is namelijk niet een morele verloedering, maar het verdwijnen van het publieke
domein waar burgers elkaar ontmoeten om in een proces van openbaar debat tot gemeenschappelijk
handelen te besluiten en daarmee hun publieke vrijheid te
creëren.
Hannah
Arendts Vita Activa kun je lezen
als een microfysica van de publieke ruimte, maar ook als een grote vertelling
over haar teloorgang in het Westen. Maar volgens Agnes Heller moeten wij de Vita
ook begrijpen als een politieke interventie: Arendt vertelt over de glorie van
het politieke handelen en de unieke vreugde die wij alleen kunnen beleven door
het publieke domein te betreden. Velen hebben haar bewondering voor de Griekse
polis als een nogal naïeve poging begrepen
de kleinschalige antieke democratie als normatief voorbeeld te gebruiken. Maar
haar analyse van het antieke self-government kan ook als herinnering aan
datgene wat wij als burgers van de massademocratie kwijt zijn geraakt, gelezen
worden. Als enige post-antieke theoreticus heeft Machiavelli, zo Arendt, geprobeerd
het politieke zijn waardigheid terug te geven. Haar oordeel over de auteur van
Il Principe geeft uitsluitsel over haar eigen motief: de verdediging van
het politieke als oord van vrijheid.
Representatieve
tegenover participatieve democratie
Als
geen ander was Arendt zich ervan bewust dat moderne democratieën met een daaraan
inherent dilemma te kampen hebben dat de publieke vrijheid bedreigt. Vrijheid
wordt in representatieve democratische stelsels louter negatief gedefinieerd:
fundamentele rechten beschermen ons tegen onbehoorlijk bestuur en schending van
onze natuurlijke rechten. Maar de vrijheid ons gemeenschappelijk lot in eigen
hand te nemen, hebben wij aan professionele bestuurders, politieke partijen, machtige
bureaucratieën en belangenverenigingen overgedragen. In deze depolitisering van
het politieke zag Arendt de grootste bedreiging voor de vrijheid in de moderne
wereld.
Voorstanders
van directe democratie hebben Arendt net zo vaak als kroongetuige aangehaald als
aanhangers van een radendemocratie. Maar haar bewondering voor autonoom handelende
burgers kan niet vertaald worden in de overtuiging dat complexe samenlevingen
zoals de Westerse democratieën door middel van referenda bestuurd zouden kunnen
worden. Politieke instellingen waren in haar denken dé plek waar politieke actoren
met hun verschillende achtergronden en ervaringen elkaar ontmoeten om een consensus
te bereiken. Daarom achtte Arendt het plebisciet een nogal lomp instrument dat
het politieke debat in een keurslijf van instemming of afkeuring zou dwingen waardoor
de vrijheid om met elkaar tot overeenstemming te komen onnodig beperkt zou worden..
Haar
argument wordt duidelijker als wij naar een van haar kernbegrippen, de constitutio
libertatis, kijken, die zij in haar boek Über die Revolution [1965; oorspr.: On Revolution,
1963], uiteenzet. In tegenstelling tot een rebellie is de inzet van elke
revolutie niet louter bevrijding maar vrijheid. Om vrijheid te kunnen behouden
dient zij in adequate instituties en constituties verankerd te worden. Waar zij
met andere theoretici van het klassieke republicanisme van mening verschilt, is
dat de oprichtingsakte van een gemenebest volgens haar alleen niet afdoende is
om publieke vrijheid voorgoed te garanderen. Alleen als burgers ook na de stichting
van een politieke gemeenschap de ruimte voor politiek handelen benutten kan de
geest van de vrijheid behouden blijven. Alleen door zelf te handelen, door
democratie direct te beleven, worden publieke deugden, ervaringen en het
vermogen om te oordelen instandgehouden en kan een democratische cultuur tot
bloei komen. Met Thomas Jefferson deelt Arendt de overtuiging dat democratie een
institutionele orde vereist die macht tegelijkertijd legitimeert en begrenst,
maar dat deze ook ruimte moet bieden voor het collectieve handelen van haar burgers.
Voor Arendt is de verzoening tussen beiden elementen een permanent probleem waarop
elke keer opnieuw en antwoord moet worden gevonden.
Arendt
raakt met deze stelling de kern van het democratisch tekort dat alle Westerse
democratieën kenmerkt. Nog nooit eerder in de geschiedenis van de mensheid zijn
de voorwaarden voor participatieve democratie beter geweest dan nu. Burgers zijn
hoog opgeleid, hebben toegang tot schatten van informatie, de internetrevolutie
vergemakkelijkt communicatie en interculturele uitwisseling en de materiele welvaart
in het Westen bevrijdt ons van de permanente zorg om het fysieke overleven. De
vijanden van de vrije samenleving zijn op de fundamentalistische godsdienstijveraars
na verslagen. De Westerse samenlevingen zijn vergaand gedemocratiseerd. Zelfs
het kapitalisme werd door de massale uitgifte van aandelen gedemocratiseerd, zoals
de Amerikaanse journalist Fareed Zakaria in zijn boek over de toekomst van de
vrijheid [Zakaria, De toekomst van de vrijheid; de paradoxen en
schaduwzijden van de democratie, 2003] stelt. Volgens Zakaria hebben wij
echter geen reden om voldaan achter over te leunen. Te groot is het gevaar dat
we democratie krijgen zonder vrijheid. De grote maatschappelijke hervormingsbewegingen
van de jaren zestig en zeventig hebben een soort democratische imperatief
afgedwongen dat kenmerkend is voor het postmoderne democratische denken.
Uit ontevredenheid over de strekking van onze democratische rechten neigen Westerse
burgers ertoe besturen die uit niet rechtstreeks gekozen leden bestaan als illegitiem
te beschouwen. Elk orgaan dient rechtstreeks gekozen ze zijn en in onze ijver
lijken we te vergeten dat uitvoerende of rechterlijke machten de vrijheid moeten
hebben los van de waan van de dag en zonder voortdurende druk van de publieke
opinie besluiten te kunnen nemen. De vergaande democratisering heeft om de argumentatie
van Fareed Zakaria te volgen de gezagscrisis van overheden versterkt. Omdat zij
onder voortdurende publieke druk geen impopulaire maar wel noodzakelijke maatregelen
durven te nemen ontwijken zij hun verantwoordelijkheden en ontwrichten ze daarmee
het evenwicht tussen uitvoerende en controlerende macht.
De
vernietiging van de pluraliteit
Wij
zijn verkiezingen als alleenzaligmakend middel gaan beschouwen, dat wij sinds
het einde van de Koude Oorlog via militaire interventies graag exporteren. De
interventies in Bosnië, Kosovo en Irak zijn daarvoor een verhelderend voorbeeld:
Het Westen verdrijft door middel van militair geweld een wrede dictator en vredestroepen
bewaken de orde met als inzet zo snel mogelijk parlementsverkiezingen te kunnen
houden. Zijn deze in goede orde verlopen dan achten wij de klus geklaard. Al te
vaak echter lijkt het bevrijde land opnieuw in de verdrukking te komen, omdat
wij in onze bevrijdingseuforie vergeten zijn dat een constitutio libertatis
meer is dan vrije verkiezingen alleen. Deze inrichting van de vrijheid, zo stelt
Arendt, kan echter alleen het werk van de bevrijden zelf zijn.
Maar
het denken over democratie als exportproduct kenmerkt zich ook door een gebrek
aan inzicht wat de heerschappij van totalitaire en in mindere mate dictatoriale[1] regimes voor een samenleving betekent. Arendts
theorie van het totalitarisme kan ons helpen deze gevolgen te begrijpen. Volgens
haar vernietigen totalitaire regimes het publieke domein volledig. Het individu
is niet alleen aan een heerschappij van totale terreur onderworpen, het wordt
ook van de mogelijkheid beroofd zich te verzetten en in opstand te komen. Het
individu verliest de wereld waar hij anderen kan ontmoeten, het is eenzaam in
de meest radicale zin van het woord. De mens wordt gereduceerd tot exemplaar van
een soort. Totalitaire regimes vernietigen algemeen gedeelde normen en gezag en
maken daarmee menselijk samenleven onmogelijk. Terreur wordt een doel an sich,
stelt Arendt in haar poging te verklaren waarom de Nazi’s de vernietigingskampen
ook dan nog draaiende hielden toen de Sovjetarmee reeds voor de poorten stond.
Een
van haar, mijn inziens, meest actuele stellingen gaat over de wortels van totalitarisme.
Volgens haar is een van de drijfveren van totalitaire macht het geloof in oneindige
menselijke macht. De werkelijkheid dient in overeenstemming worden gebracht met
een ideaal hetzij de klasseloze samenleving, hetzij de zuiverheid van een ras.
Het ideaal vergt uniformiteit en daarmee de vernietiging van pluraliteit,
de pluraliteit van meningen,
ervaringen en doelstellingen. Voor Arendt is totalitarisme daarom de pathologische
vorm van moderne politiek, ofwel een pathologie van het moderne die tegelijkertijd
moderniteit vernietigt. Pluraliteit vormt echter de basis van de conditio humana
en daarmee de ‘conditio sine qua non’ van politiek handelen en daarmee van vrijheid.
Dictatoriale
regimes zoals Irak onder Saddam Hussein hebben de civiele samenleving, haar deugden
van compassie en respect voor de mening van de ander stelselmatig verzwakt. Wij
kunnen de Irakese maatschappij als een soort Hobbesiaanse nachtmerrie begrijpen
waar mensen gereduceerd zijn tot wezens die verwikkeld zijn in een genadeloos
gevecht om te overleven en in dubbele zin onvrij zijn. Onvrij, omdat de strijd
om het fysieke overleven het dagelijkse leven beheerste en onvrij, omdat elke
vorm van politiek handelen levensgevaarlijk was. De hoop dat met de verdrijving van
de wrede onderdrukker de helende krachten van democratie en solidariteit van zelf
weer te voorschijn zouden komen, is niet alleen naïef maar ook gevaarlijk.
Hannah
Arendts Origins of Totalitarianism zijn een nalatenschap van de door de
Nazi’s vernietigde Duits-Joodse cultuur. Het trauma van de Shoah en oorlog werd
getransformeerd tot een gepassioneerde en rationele analyse van een totalitair
bewind. In haar woord vooraf bekent zij, dat haar boek geschreven werd tegen een
achtergrond van roekeloze wanhoop en even roekeloos optimisme. Tijdens haar werkzaamheden
pleitte Arendt voor de oprichting van een Joods leger om aan de zijde van de Geallieerden
tegen de Germaanse barbarij te vechten. Alleen de ultrarechtse militie Irgun
zag er heil in haar idee. Maar van deze medestanders wilde Arendt niets weten.
Het nationalisme – ook het Joodse – was haar een gruwel. De oprichting van de
staat Israël bestreed ze fel. Haar engagement voor een binationale oplossing was
het directe gevolg van haar boek over totalitarisme. Alleen als de Palestijnse
bevolking over dezelfde rechten beschikt als de Joodse kolonisten zou een proces
van verzoening op gang kunnen komen, schreef zij. Alleen zo zou de Joodse identiteit
bewaard kunnen blijven. In 1948 werden haar pleidooien voor een Joods-Arabische
federatie als verraad aan haar eigen volk verguist. Meer dan vijftig jaren later
lijken Arendts waarschuwingen dat bezetting en onderdrukking de staat Israël zelf
te gronde zouden kunnen richten actueler dan ooit. De eeuwige Aussenseiter
zou het deze keer wel eens bij het juiste eind kunnen hebben.
Noot